Overbrugd

Overbrugd

donderdag 21 mei 2015


De schaterende trein 

Reizen per trein was altijd leuk. ‘Was’, maar dat begint te veranderen. Conducteurs hebben het de laatste tijd zwaar te verduren en belanden niet zelden in het ziekenhuis. Zwartrijders zijn merendeels de veroorzakers van dit toenemend geweld. De oproep dat reizigers te hulp moeten schieten, is ronduit belachelijk. Op deze manier verandert de trein in een ‘rijdende veldslag’. Een treinreis moet weer aangenaam worden, geen schichtige conducteurs, geen verkrampte reizigers en vooral geen zwartrijders. Humor ontspant, humor doet glimlachen, humor strijkt rimpels glad.  

 
Er moet weer gegiecheld worden in de trein, een giechel die van de ene wagon naar de andere gaat. Conducteurs, nog ongelovig over de veranderende sfeer gaan aarzelend meedoen, tenslotte verandert de giechel in een luide schaterlach, zwartrijders melden zich slap van de lach bij de conducteur…

Als geen ander wist Toon Hermans mensen aan het lachen te maken. Welnu, een boek van Toon, dat meereist in de trein. Met een zachte lach wordt er in gelezen en stapt men uit, dan blijft het boek achter, maar de reiziger loopt nog nagenietend naar de bestemming. Inmiddels leest iemand anders verder, het proces herhaalt zich.
 
Op een vrijmarkt vond ik in twee dagboeken van Toon Hermans de juist medicijn voor een ontspannen trein-sfeer. Het ene boek liet ik onlangs achter toen de trein in Deventer stopte. Als een haas verdween ik voordat medereizigers me na zouden snellen met het boek. Ik hoop dat het ‘Dagboek van Toon Hermans’ het einddoel van de rit, station Roosendaal, heeft gehaald. En wanneer ook nog eens de terugreis naar station Zwolle lukt, is de missie geslaagd.

 
Voor ieder die het boek niet is tegengekomen noteerde ik het volgende fragment van Toon:

 Donderdag 16 mei

Ik houd van improvisatie.
Het was al ver in het seizoen. De show liep al ettelijke maanden, toen ik in de pauze tegen de toneelmeester zei: ‘Ik heb een gek idee, zet eens na de pauze een tafeltje op het toneel met wat spulletjes er op.’ ‘Wat voor spulletjes bedoelt u?’ zei de man en keek me ongelovig aan. Ik zei: ‘Het kan me niet schelen; gewoon een tafel met wat dingen er op die je zo vindt achter het toneel, een hamer, een lap, een kwast, een pot, een fles, een stoffer-en-blik, je ziet maar.’

Na de pauze stond het tafeltje met de spulletjes eenzaam midden op het toneel.
Toen de tweede akte zou beginnen zag ik op weg naar de bühne een oude stofjas liggen, die sloeg ik om mijn schouders alsof het een mooie cape was, en passant greep ik nog een oude gedeukt hoge hoed, die van een of andere kinderoperette was blijven liggen, en met een kleerhangertje in m’n hand, dat ‘propellerig’ rond kon draaien, voelde ik me klaar om op het toneel te gaan.

De musici vroegen verschrikt wat dat allemaal voorstelde. ‘Een nieuw nummer’, zei ik en ik vroeg of ze een mars wilden spelen. De voorpret van het totaal ongewisse was al voelbaar. Het voordoek zwaaide open en ik begon aan een nummer waar wij in de zaal even weinig van af wisten als de mensen in de zaal. Ik maakte een zwierige entree met de stofjas en de hoed. Ik had ook inmiddels een sigaretje opgestoken. Een paar muzikanten begonnen al nerveus te giechelen. Ik ging naar het tafeltje met de spulletjes, die ik tevoren niet had gecontroleerd, omdat ik me door de voorwerpen wilde laten verrassen, en zo begon één van de meest waanzinnige acts, die ik ooit in het theater heb vertoond.

Binnenkort laat ik opnieuw een boek achter van Toon. Ik hoop dat ook dit boek het einddoel, station Maastricht, haalt en de reizigers zich al giechelend houden aan het verzoek: ‘laten liggen s.v.p.’.