Jarig
Achteraf moet het ongemakkelijke gevoel er altijd hebben
gezeten. Haarscherp zie ik de beelden. Zes jaar ben ik vandaag. Ik sta in een
zonnige tuin op een keukenstoel en draag een wit jurkje. Er zijn kindertjes, ze
zingen en kijken vol verwachting naar het bordje met snoep in mijn handen. Ik
strooi, ze kruipen om elkaar en over elkaar heen om zoveel mogelijk lekkers te
graaien en zijn mij vergeten. Het geeft een eenzaam gevoel, een gevoel die dag
anders te zijn dan anders. Door de jaren heen leer je om er gemakkelijker mee
om te gaan. En wordt de verjaardag een druk dagje met vooraf tassen vol
boodschappen halen en de dag zelf vooral draven. De dag er na is ontspannen,
dankbaarheid omdat het achter de rug is, dankbaarheid voor de toevoeging van
een nieuw levensjaar. ‘Jullie in Holland doen ook zo gek’, bromt mijn broer,
die al jaren de Amerikaanse nationaliteit draagt. ‘In Amerika doet de doorsnee
mens er weinig aan.’ Dat zette me op het spoor voor een andere invulling:
gewoon op stap gaan en op een later tijdstip een sobere verjaarsvisite.
Het
werd Den Bosch. De basiliek van Sint-Jan, de bellende engel, imposante
gebouwen, schilderachtige straatjes, lunchen op een gezellig terras. Rust,
heerlijke rust.
In
Den Bosch draaide de zomerkermis juist die week op volle toeren. Als een
kleurige keten waren de vermakelijkheden aan elkaar gesmeed, over pleinen, door
straten, rakelings langs winkelend publiek. Alle attracties hadden een eigen
muzikaal repertoire, waarbij de buurman moest worden overschreeuwd. We trokken
langs schiettenten, griezeltenten, waarzegsters, langs suikerspinnen, een
oliebollenkraam en de rodelbaan tot we belandden bij de attractie ‘Bumping
Jumping’. Beelden van dit fenomeen zijn af en toe op TV te zien; springen in de
diepte en dan net, net niet te pletter slaan omdat een soort elastisch touwwerk
de waaghals diverse keren laat ‘naveren’. Maar hier was geen ravijn, argeloos
bleef ik staan en toen gebeurde het. Stoom, geknetter en een vastgesnoerd
meisje vloog razend snel naar boven. Ik was verlamd, gilde geluidloos. De
cabine met meisje kwam terug, schoot weer naar ongekende hoogte. Ik kon weer
bewegen en terwijl het meisje naveerde vloog ik de achterliggende winkel binnen
en belandde tussen de dameskleding. Winkelende dames keken verstoord. Ik
grabbelde met verstijfde vingers mee in een vak met afgrijselijke sokken totdat
ik weer bij zinnen kwam, vluchtte de winkel uit met maar één doel: naar de
bellende engel.
De Amersfoortse beeldhouwer Ton Mooy hakte voor de laatste
restauratie van de basiliek veertien engelen. Om het tijdstip van deze ingreep
aan te geven werd de laatste engel uitgebeeld in broek met een mobiel aan het
oor. Na lang turen vond ik hem, onopvallend tussen het rijke beeldhouwwerk. Hij
was in gesprek. Belde hij met de baas van ‘Bumping Jumping’ om zorg voor de
jonge waaghalzen? Ik keek naar het informatiebord met het nummer van zijn
mobiel en het hoge beltarief. Weinig heilig. Maar binnen de muren was het goed.
De geur van wierook maakte de weg vrij naar toch een jarig gevoel…