Sneeuwherinneringen
Was ik vorig
jaar in Drenthe, dan sneeuwde het in Overijssel; was ik in Overijssel, dan
sneeuwde het in Drenthe. Ik liep voortdurend de kortdurende sneeuwlaag mis. En
sneeuw heb ik nodig om gedachten stil te kunnen zetten. In dit nog prille jaar
ligt er overal voor langere tijd sneeuw.
Op een
vroege zaterdagmorgen trekken we naar de Braak, één van de vele landgoederen in
het noorden van Drenthe. Een witte wereld in ongereptheid, waar alles vrede
ademt en de stilte luisterend lijkt. Markante bomen, halfhoge struiken die
zwaar hangen onder de vracht sneeuw en smalle paadjes voor even afsluiten.
Oogstrelend is een bijzondere spar, de sneeuw heeft de boom prachtig
aangekleed, ze lijkt zich los te maken uit de bomenrij.
Takken kraken, even de klop van een specht, dan weer stilte. Bijtende kou. De rechte sloten, voorzien van een grijze ijsvloer, komen fraai uit tussen de besneeuwde oevers. Een kettingbrug is vastgeklonken aan het ijs als zoeken ze samen bescherming tegen de vorst.
Twee jong mensen lopen over het kettingbruggetje, hij trekt haar
omhoog als ze dreigt terug te glijden en is ze op de wal dan wordt er omhelsd. Wandelen
in deze besloten witheid maakt gelukkig, doet vroegere sneeuwmomenten herleven.
Takken kraken, even de klop van een specht, dan weer stilte. Bijtende kou. De rechte sloten, voorzien van een grijze ijsvloer, komen fraai uit tussen de besneeuwde oevers. Een kettingbrug is vastgeklonken aan het ijs als zoeken ze samen bescherming tegen de vorst.
‘Een jonge
vrouw loopt achter de kinderwagen met haar slapend kleintje, naast haar huppelt
een kleuter in rood jasje. Ze gaan een sleetje kopen. Beelden in snelle
wisseling: de bakker brengt in een
sneeuwstorm een St. Nicolaashart, uitgelaten kinderstemmen; een gezin glijdt
opgetogen over de Kamper toegevroren vijvers; sneeuwbalgevechten in het Zwolse
Bos, chocolademelk.’
We passeren
een vijver, de sneeuw heeft fraaie figuren getekend op het ijs. Stemmen
klinken, maar lijken halverwege door dempende sneeuw de nagalm te missen. Kinderen
glijden in vaart op hun slee van de helling als kleurige poppetjes, een hond
blaft opgetogen. Schoonheid èn vermaak in één blik.
Thuis zoek
ik een knusse plek en pak ik het boek ‘Geen dag zonder gedicht’, 365 gedichten
uit Overijssel. Bij 4 februari staat een gedicht van Adriaan Morriën (1912 –
2002). Het heet ‘Sneeuw in Overijssel’. Zijn de eerste drie verzen vooral
geschreven op Overijssel, de laatste drie verzen zijn algemener, ze lijken
toepasselijk op landgoed de Braak. Langzaam lees ik de zes vierregelige verzen
hardop en ontdek dat vers vijf bij uitzondering vijf regels telt met als
schijnbaar achteloos toegevoegd ‘zo somber gezien had en zo vermooid’. Eerst
lees ik ‘vermoeid’, maar dan zie ik pas dat er ‘vermooid’ staat. Misschien
kloppen beide woorden wel, want een dik pak sneeuw op je kruin zal zwaar wegen.
Toen ging ik
het bos door, de donkere bomen
stonden
besneeuwd en onwillig vermomd,als was hun het vroegere luidzijn ontnomen
en zachter gestemd en bijna verstomd.
De wind woei
er licht en nauwelijks bevroren,
de sneeuw
lag nog vers en onontdooid.Ik kon als ik stilstond het kraken horen
van ’t bos, dat ik nimmer tevoren
zo somber
gezien had en zo vermooid.
Een spar
hield zijn mantel voorover gebogenen luisterde gulzig opzij van de weg,
ik keek naar een berk als in vreemde ogen,
een sneeuwvacht viel zuchtend van de heg.
De dichter verwoordt in schone verzen, wat ik niet kan beschrijven tijdens de bovengenoemde wandeling. Maar in de verstilling van die witte wereld komen, voor wie het toelaat, moeiteloos vroegere sneeuw herinneringen boven…