Overbrugd

Overbrugd

dinsdag 7 maart 2017


Sneeuwherinneringen 

Was ik vorig jaar in Drenthe, dan sneeuwde het in Overijssel; was ik in Overijssel, dan sneeuwde het in Drenthe. Ik liep voortdurend de kortdurende sneeuwlaag mis. En sneeuw heb ik nodig om gedachten stil te kunnen zetten. In dit nog prille jaar ligt er overal voor langere tijd sneeuw.

Op een vroege zaterdagmorgen trekken we naar de Braak, één van de vele landgoederen in het noorden van Drenthe. Een witte wereld in ongereptheid, waar alles vrede ademt en de stilte luisterend lijkt. Markante bomen, halfhoge struiken die zwaar hangen onder de vracht sneeuw en smalle paadjes voor even afsluiten. Oogstrelend is een bijzondere spar, de sneeuw heeft de boom prachtig aangekleed, ze lijkt zich los te maken uit de bomenrij.


Takken kraken, even de klop van een specht, dan weer stilte. Bijtende kou. De rechte sloten, voorzien van een grijze ijsvloer, komen fraai uit tussen de besneeuwde oevers. Een kettingbrug is vastgeklonken aan het ijs als zoeken ze samen bescherming tegen de vorst.

 
Twee jong mensen lopen over het kettingbruggetje, hij trekt haar omhoog als ze dreigt terug te glijden en is ze op de wal dan wordt er omhelsd. Wandelen in deze besloten witheid maakt gelukkig, doet vroegere sneeuwmomenten herleven.

‘Een jonge vrouw loopt achter de kinderwagen met haar slapend kleintje, naast haar huppelt een kleuter in rood jasje. Ze gaan een sleetje kopen. Beelden in snelle wisseling:  de bakker brengt in een sneeuwstorm een St. Nicolaashart, uitgelaten kinderstemmen; een gezin glijdt opgetogen over de Kamper toegevroren vijvers; sneeuwbalgevechten in het Zwolse Bos, chocolademelk.’  

We passeren een vijver, de sneeuw heeft fraaie figuren getekend op het ijs. Stemmen klinken, maar lijken halverwege door dempende sneeuw de nagalm te missen. Kinderen glijden in vaart op hun slee van de helling als kleurige poppetjes, een hond blaft opgetogen. Schoonheid èn vermaak in één blik.

Thuis zoek ik een knusse plek en pak ik het boek ‘Geen dag zonder gedicht’, 365 gedichten uit Overijssel. Bij 4 februari staat een gedicht van Adriaan Morriën (1912 – 2002). Het heet ‘Sneeuw in Overijssel’. Zijn de eerste drie verzen vooral geschreven op Overijssel, de laatste drie verzen zijn algemener, ze lijken toepasselijk op landgoed de Braak. Langzaam lees ik de zes vierregelige verzen hardop en ontdek dat vers vijf bij uitzondering vijf regels telt met als schijnbaar achteloos toegevoegd ‘zo somber gezien had en zo vermooid’. Eerst lees ik ‘vermoeid’, maar dan zie ik pas dat er ‘vermooid’ staat. Misschien kloppen beide woorden wel, want een dik pak sneeuw op je kruin zal zwaar wegen.

Toen ging ik het bos door, de donkere bomen
stonden besneeuwd en onwillig vermomd,
als was hun het vroegere luidzijn ontnomen
en zachter gestemd en bijna verstomd.

De wind woei er licht en nauwelijks bevroren,
de sneeuw lag nog vers en onontdooid.
Ik kon als ik stilstond het kraken horen
van ’t bos, dat ik nimmer tevoren

zo somber gezien had en zo vermooid.
Een spar hield zijn mantel voorover gebogen
en luisterde gulzig opzij van de weg,
ik keek naar een berk als in vreemde ogen,
een sneeuwvacht viel zuchtend van de heg.


De dichter verwoordt in schone verzen, wat ik niet kan beschrijven tijdens de bovengenoemde wandeling. Maar in de verstilling van die witte wereld komen, voor wie het toelaat, moeiteloos vroegere sneeuw herinneringen boven…