Overbrugd

Overbrugd

maandag 14 oktober 2024

 Bij de geur van koffie...

Na een volle werkdag zat ik in de tuin en droomde even weg. Was het de geur van vers gezette koffie, die op deze zoele zomeravond naar buiten dreef en me deed herinneren? Of was het de luisterende stilte met op de achtergrond vaag de zang van krekels? Eén van de twee bracht me terug naar mijn jeugd. Haarscherp beleefde ik mijn logeerpartijen op de boerderij van mijn oom en tante.

Zittend op zijn fiets in iedere fietstas een been, bracht mijn vader me. We reden tussen de weilanden door over grauwgrijze asfaltpaden. Soms versperde een groot wit hek de doorgang, dan stapte ik af, opende het hek, klom weer achterop en kon de tocht worden voortgezet. De reis voerde in mijn kinderogen naar een klein paradijs. Maar ook onderweg was de sfeer al te proeven. Wuivend gras, zacht wiegende boomtoppen, een half verscholen pannendak van een eenzame boerderij. Brede sloten. Op het spiegelend vlak breeduit gevouwen waterlelies, de eenzame roep van een weidevogel. Het was een rit van ruim een uur. En waren we gearriveerd, dan liep ik argwanend tussen woonhuis en schuur door naar de zijdeur, keek schuin omhoog naar het rieten dak. Was alles nog zoals voorheen? Er leek niets veranderd. Behoedzaam lichtte ik de koperen klink van de lage deur omhoog en stond in de grote keuken waar het altijd schemerig leek te zijn. Bij het door ruitjes gedeelde raam stond de ronde tafel met het donkerblauwe zeil, in de donkerste hoek het grote fornuis onder de breed uitstekende schouw en tegen de schrootjeswand een doorgezakte bank uit ver verleden. Even ook controleerde ik of het donkerrode fluwelen wandbord er nog hing, waarop in kunstige letters met gouddraad was geborduurd Vergeet geen van des Heeren weldaden. Zag ik mijn tante niet direct, dan riep ik luidkeels haar naam. Klein en tenger stond ze dan in haar gebloemde schort voor me, het haar strak naar achteren getrokken, eindigend in een kleine wrong en ogen die twinkelden achter de rond brillenglazen. Dan viel ik in haar armen, even mijn hoofd tegen haar borst leggen, even voelen dat ik gearriveerd was in het kleine paradijs. Mijn ooms in hun blauwe kielen kwamen binnen voor het middagmaal, trokken speels aan mijn vlechten. Dan schoven we rond de tafel en aten de goudgele aardappels en de flinterdunne boontjes uit eigen tuin. Van de slacht griezelde ik en tante schoof het vetomrande vlees met een glimlach op haar eigen bord. Was de maaltijd ten einde, dan stond ze op en nam van een plank boven het aanrecht de bijbel met de geborduurde omslag. Op zangerige toon las ze een bijbelgedeelte, wij kinderen moesten de laatste woorden nazeggen. Na het eten kwam de afwaskom op tafel. Tante haalde de afwasborstel en een vaatdoekje van het bolvormige hegje naast de buitendeur. Wij kinderen deden speels de afwas...

 

 

 

 (wordt vervolgd)

 

 ************************************************************************************

Opnieuw beginnen

 

Het was bevrijding en je zag
in de ruïnes vlag na vlag:
het kwaad was overwonnen.
De mensen waren optimist,
ik was een kind, maar ook ik wist:
we zijn opnieuw begonnen.

Toen, in de jaren vijftig, viel
opeens het doek voor de textiel,
wat nu dan weer verzonnen?
Er kwam een nieuwe nijverheid,
er kwam een universiteit,
we zijn opnieuw begonnen.

Zoals de spin niet eeuwig treurt
als iets of iemand het net verscheurt,
met zoveel zorg gesponnen,
zoals de spin, zo zijn ook wij,
want 13 mei is niet voorbij,
maar we zijn opnieuw begonnen.

Willem Wilmink
Uit: Verzameld werk