Overbrugd

Overbrugd

vrijdag 29 mei 2015


Arcy sur Cure  

Het is drukkend warm. Ondanks het vroege uur in de middag staan al veel bezoekers voor de ingang van de Grottes d’Arcy sur Cure. Het dorp Arcy sur Cure ligt aan beide oevers van de Cure en heeft als enige trekpleister de in de kalkhoudende rotsen uitgesleten druipsteengrotten. Ruim 900 meter dwalen door een prehistorische wereld van stalagmieten, stalactieten, onderaardse gangen en meertjes en daarbij ongrijpbaar voor de hitte, een verrukkelijk vooruitzicht. Gewapend met kaartjes en een Nederlandstalige uitleg bereiden we ons voor en wachten op de komst van de gids, ondertussen lijkt het steeds benauwder te worden.
 
De bel gaat, de verkleedpartij begint. Truien, jacks, een sjaal gaat nog snel van de ene hals naar een andere hals, twee kinderen kibbelen om een muts. Vief en monter komt de gids aangewandeld. Ze is jong en mooi, goedlachs controleert ze de kaartjes en drijft ons vervolgens de muffe kilte in. Eigenlijk is de groep te groot, maar door de huiver voor het onbekende wordt die grote groep ineens klein en saamhorig. In het donker dalen we in lange rij behoedzaam de steile trap af. Glibberige en ongelijke treden, druppels vallen naar beneden. Hadden we het net werkelijk zo warm? De gids heft haar hand omhoog, we stoppen en staan in de ‘Zaal van de Grote Woestijn’. Bij een zwak lichtpunt probeer ik zo goed mogelijk de informatie te lezen, maar eigenlijk is het veel aardiger te mijmeren over andere woestijnen. Zag ik niet bij één van onze kinderen prachtige foto’s van grote roodachtige zandvlakten in Afrika met door de wind gelijkmatig opgeworpen patronen van zand? Naast alle zichtbare woestijnen is er ook nog de innerlijke woestijn, waar ieder mens op gezette tijden mee te maken krijgt. De gids heft de lamp omhoog en gaat ons voor naar de ‘Zaal van de Maagd’. Hier hebben kalkdruppels in eindeloze gestaagheid een figuur gevormd die voor Maria moet doorgaan, ze blijft abstract en de heiligheid is ver te zoeken. Schijnwerpers zetten de meest grillige druipers in rood, groen of blauw licht, de toerist moet het gevoel hebben in een sprookjeswereld te zijn beland. In drie korte brokken druipsteen herken ik drie kouwelijk tegen elkaar gedrongen figuren. ‘Allez’, roept de gids. Het pad wordt nu nauwer. Boven ons hangen grijsgroene druipers als kolossale suikerbieten. In een flits zie ik weer de goed afgedekte wintervoorraad suikerbieten liggen naast onze boerderij. Een jongetje schijnt met een grote zaklantaarn naar een meisje iets verder. Zijn moeder geeft hem een duw en dreigt de lantaarn af te pakken, het meisje steekt haar tong uit. De ‘Grande Grotte’ is als enige van de Grottes d’Arcy sur Cure voor het publiek opengesteld en onderscheidt zich niet alleen door de natuurlijke oorsprong, maar ook door de lengte en hoogte van de gangen. De muren werden door de druipsteenvorming vuiler en vuiler, maar in 1976 is men begonnen met het schoonmaken van gangen en wanden. Bij deze wasbeurt werden veel grotschilderingen ontdekt. Helaas is toen ook veel verdwenen door onzorgvuldig werken. Verspreid over 180 meter zijn schilderingen en gravures in rode okers aangebracht. Zo vond men onder meer twintig mammoeten, drie hertachtigen en drie beren.
 
We stommelen achter de gids aan en belanden in de ‘Draperiezaal’. Dunne flarden hangen rafelig naar beneden als gordijnen waar iemand de schaar flink in heeft gezet. Mooi zijn de pegels die onder en boven elkaar in de tussenliggende ruimte ontmoeten en dan één lange, dunne pilaar vormen. De tocht gaat verder, het is opletten waar je de voeten plaatst, pas als de gids stopt kan er worden rondgekeken.

 
De ‘Zaal van de Dans’ is groot en open, de rotswanden zijn glad, de ‘dansvloer’ is leeg, maar in de lage obstakels aan de zijkanten herken ik groepjes danslustigen die even pauzeren.  ‘Chantez’, roept de gids met helle stem. Ze spert haar mond wijd open en gooit haar krullen met een snelle beweging naar achteren en maakt het gebaar van een dirigente. Besmuikt gelach, geen enkele stem probeert in fraaie trillers de akoestiek uit.


Bij de Calvarieheuvel moeten we ons in de grillige vormen en onbestemde kleuren de  kruisigingsgroep voorstellen en in de griezelig dunne pijler, die eenzaam oprijst wordt van ons verwacht dat we de Paaskaars herkennen. De dorpspastoor heeft vermoedelijk zijn fantasie gebruikt bij het voorbereidingswerk. Het pad wordt nu heel smal, we lopen als eenden op een rij en zwijgen. Af en toe staat iemand stil en kijkt argwanend om zich heen en dat geeft weer botsinkjes in de achterhoede. Geen gepruttel, maar verdraagzaamheid in klamme kou, we zijn aan elkaar overgeleverd. Ha, daar zijn we in de ‘Zaal van de Wanorde’, alles loopt hier door elkaar, slanke pijlers en dikke brokken druipsteen in chaos. De helle stem van de gids gaat me hinderen. Hier hoort een zacht omfloerste stem, die af en toe de stilte breekt.
 

Achter een hek zijn  archeologen bezig onderzoek te doen. Ze dragen dikke truien, liggen op hun rug en schijnen met zaklantaarns naar het vlak net boven hen. Met een rood lichtje wijst de gids naar de omtrekken van een hert. De rondleiding loopt uit, de volgende groep zit ons op de hielen, we slaan een zijgang in. Ondergronds is het al even druk als bovengronds. Een meneer stoot flink zijn hoofd. ‘Oh la la’, roept de gids bezorgd maar de meneer wuift snel alle aandacht weg, terwijl hij een zakdoek tegen zijn hoofd drukt. Er vallen druppels naar beneden, er liggen plassen op de grond, de kou trekt op. We klimmen omhoog naar de uitgang, de warmte tegemoet. De volgende groep staat klaar en begint zich te verkleden…