Prieuré
deVausse
Wie
vanuit Auxerre in zuidoostelijke richting rijdt
kan in Noyers-sur-Serein een tussenstop maken, daarna is de afstand naar
de Prieuré de Vausse nog maar kort. De bij elkaar geharkte informatie over dit
kloostertje is veelbelovend.
Anséric
IV van Montréal, uit het huis Montréal, besloot in de 12e eeuw tot
het stichten van de priorij. Hij vond daarvoor een open plek in het bos van St.
Jean, enkele kilometers verwijderd van zijn kasteel. In 13e eeuw was
het kloostertje gereed en had de moederabdij in het bos van Chatillon aan de
Seine er een dochter bij. In de bloeitijd van het klooster verbleven er 21
cisterciënzer monniken. Het was in de tijd van de kruistochten, grote heren
bezochten tijdens hun reizen het klooster en schonken geld, granen,
grondstoffen of weiderechten. Zo boerden de monniken flink vooruit en genoten
steeds meer aanzien. Vausse werd een geliefd pelgrimsoord, de kerk was al gauw
te klein, dus werd er in de 14e eeuw een kapel aan de kerk gebouwd
en weer later werden twee beschadigde kruisgangen herbouwd. Toen kwamen de eeuwen van neergang, de
toegezegde giften werden door de erfgenamen bestreden, verval teisterde de
priorij, het aantal monniken nam af en in 1763 werd de enige nog in Vausse
levende kloosterling door het moederklooster opgenomen.
Smal
en slingerend voert de weg langs stoppelige net geoogste korenvelden,
afgewisseld met grote velden zonnebloemen die aan de akkerranden al geel
kleuren, het grote nog groene vlak in het midden ligt er verwachtingsvol bij.
Een wegkruis in smeedijzer, een wegkruis in brokkelige steen. Nauwgezet
raadplegen we de kaart: spoorweg over, weg volgen. En net als we ons afvragen
of dit allemaal nog klopt, rijst een bord op met een pijl: PRIEURÉ DE VAUSSE.
Achteloos in de berm staat een auto geparkeerd. Beklemmende verlatenheid.
We
rijden onder de poort door, open schuren met opgestapeld hout, dichte stallen,
een landbouwmachine staat rijklaar, zwarte kippen scharrelen rond. In de
ronding ligt de kapel, het klooster leunt er vertrouwelijk tegenaan. Witte
hortensia’s tegen strak grijze muren, het reliëf boven de kleine ramen eindigt in een kruis en
dat geeft houvast.
In
de deuropening staat een forse man in werkkleding, hij is de boer annex
beheerder. Snelle woorden en gebaren, voordat we het weten staan we in de kapel
waar een expositie hangt van hedendaagse kunst. Grote kleurige vlakken laten
spaarzaam stukken grijs zien. Alleen de hier aanwezige kruisribben met
bescheiden sculpturen verraden voorbije religie. En hoe mooi kunst ook kan staan
in oude ruimtes, het liefst zou ik hier alles van de muren halen en inruilen
voor een sober kruis, een afgebrokkelde Madonna en een vleugje gregoriaans.
Drie
bezoekers komen binnen, ze wandelen snel langs de kunst, graaien even tussen de
gereed liggende folders. De beheerder rommelt wat en wacht af. Dan nodigt hij
ons vijven uit hem te volgen. Met een grote sleutel opent hij de poort naar het
klooster en dan staan we in de kloostergang.
Strak, sober en verval tegenover
intimiteit en spiritualiteit. Door de eeuwen heen gingen monniken al mediterend
in gestage tred rond deze kloosterhof. Oude geglazuurde tegels, oneffen en
brokkelig, op een richel staat een dozijn bruine karaffen, in een hoek een paar
eigentijdse rubberen laarzen. Forse gedenkstenen voorzien van lijfspreuken en
wapens van voorhene abten leunen tegen de muur, iets verder zie ik een
afbeelding van een ineen gedoken cisterciënzer monnik; doofde hij letterlijk en
figuurlijk hier het licht? Zwaluwen hebben in talloze nesten een onderkomen gevonden.
Ze scheren pijlsnel door de gangen, maken een rondje boven de kloosterhof,
keren weer terug. Op sommige plekken liggen hun uitwerpselen in een dikke
korstige laag.
Tussen de zuilen door blik ik naar de meest schilderachtige
kloosterhof die ik ooit zag. Uitbundig bloeiende geraniums, afgewisseld
met gebruiksvoorwerpen uit het
kloosterverleden. Over de kloosterhof zou Bernardus van Clervaux in toorn
ontsteken; sober, kleurloos en rechtlijnig, zo hoort het!
Deze binnentuin streelt het oog en doet het hart
van de hedendaagse mens een opwaarts sprongetje maken. Rozen rood, geel en wit
bloeien om het hardst, in de hoek staat een eenzame goudsbloem. Voorzichtig
laat ik de vingers langs bloem en broze steel gaan. Hoe komt het dat ik de
goudsbloemen van oma vroeger alledaags vond en nu wonderlijk zacht wordt bij
deze ene goudsbloem? Om het plaatje af te maken staat in het midden een oude
waterput waarop korstmossen fraaie patronen vormen. De katrol erboven is al
jaren werkeloos, in de put is gaas gespannen en er bloeien paarse bloemen door
de openingen. De drie andere bezoekers staan midden in de hof, één van de drie
leest luidkeels de informatiefolder voor. Net als ik een plaatje wil maken van
een sprekend stukje muur drentelt een andere bezoeker op zijn gemak naar die
plek en gaat lekker zonnebaden. ‘Geduld… geduld… geduld… ‘, zo leerde
Bernardus. Om de irritatie kwijt te raken doe ik nog een rondje kruisgangen. Nu
pas ontdek ik dat alle deuren zijn afgesloten en na de eerste treden van een
uitgesleten trap wijst een bordje ‘Privé’ me streng terug. Plots komt er iemand
vanachter een deur tevoorschijn, hij werpt me een duistere blik toe. Of speelt
het boek van Nicci French, wat ik tijdens deze vakantie lees, me parten? Ik
weet het zeker, deze man lijkt op Adam, de psychopaat die zijn kersverse
echtgenote probeert te vermoorden.