Gekoesterde saamhorigheid
Het middenstuk van de geprezen èn verguisde Kamper
Stadsbrug gaat gestroomlijnd omhoog, een schip nadert over de IJssel. En
wachtend ontvouwt zich voor mijn ogen een vroege herinnering.
Twee brugwachters voorzien van ferme petten lopen snelle
rondjes om een brede rechtopstaande staaf op het middenstuk van de voormalige
Van Nahuysbrug in Hasselt. In hun handen bevindt zich een enorme pook, daarmee
kunnen ze het beweegbare deel van de brug zijwaarts laten draaien. Het schip
vaart tussen de brugeinden door, de brugwachters lopen opnieuw rondjes,
langzaam wordt de brug over het Zwartewater weer een smal lang eind. De groep
scholieren op de kade zet zich log in beweging en fietst over de brug. Kwart
voor acht is het uiterste tijdstip van vertrek voor de 11 kilometer lange tocht
naar Zwolle.
We fietsen in schuine rijen naast elkaar en beslaan de
hele weg. De eersten zijn windvangers, de anderen rijden in hun luwte. Op
gezette tijden vindt een wisseling plaats, ondertussen wordt er gepraat,
gelachen en gescholden. Soms klinkt er boos getoeter van buschauffeurs of
automobilisten, de fietsers raken geïrriteerd in onvolwassen denken: de weg is
immers van ons! We passeren Zanddepôt, een half afgegraven gebiedje afgeschermd
door kreupelhout. Daar moet je ’s avonds niet wezen, het is er onguur en er
gebeuren vreemde dingen. Wat precies? De lage struiken hebben er weet van. We
passeren Ruimzicht met de steeds veranderende kleur van het kunstmatig
aangelegde stuk water. Om de kromming begint het zwaarste deel van de tocht,
het ‘rechte eind’, zonder enige mogelijkheid van schuilen voor regen of ander
zwaar weer. De wind lijkt nu van voren te komen, we fietsen twee aan twee,
auto’s gaan ongehinderd voorbij. Een jongen houdt een ingewikkeld betoog, het
meisje er naast lacht hem uit, hij geeft haar een ferme duw. De achterbuur
raakt mijn spatbord, een kleine slinger, het gaat goed. Twee meisjes proberen
nog snel een meetkundesom op te lossen,
een jongen fluit schel de nieuwste song van Cliff Richard. Het miezert.
Bij Frankhuis ruiken we Zwolle, de weg daalt en we daveren langs de
melkfabriek, werpen een blik op de roestige
fabrieksklok, haasten ons langs de omzoomde bomenweg en het kerkhofje,
fietsen in rap tempo over de Hoogstraat en door de Kamperstraat, dan langs het
stijlvolle gerechtsgebouw, nemen de Koestraat met de deftige woningen en
passeren de Sassenpoort. De klok wijst vijf voor halfnegen. We zeilen tussen
het met klimop begroeide rooms-katholieke ziekenhuis en een kleine azijnfabriek
door, verlaten de Assendorperdijk en rijden met hoogrode kleuren het
schoolplein op, de eerste schoolbel gaat. Dan zwermen we uit elkaar, de
saamhorigheid wordt opgeheven.
Het schip passeert de Kamper Stadsbrug en koerst naar
verre einders, het middendeel van de brug zoeft naar beneden. Ik ben terug bij
het heden, de wind bolt mijn jas, het water is onrustig. Maar de koestering van
de saamhorigheid van toen verwarmt me…