Overbrugd

Overbrugd

woensdag 3 juni 2015


St. Germain  

Iedereen die Auxerre vanaf de linkeroever van de Yonne ziet liggen wordt meteen verliefd op het stadje. De ranke torenspitsen die verbinding met de hemel lijken te zoeken, de stompe en massieve torens die vooral het aards gebeuren gadeslaan, de bekoorlijke bruggen die de oevers verbinden, dat alles doet een mens verwachtingsvol trillen. Auxerre ligt in het noordwesten van Bourgondië en mag zich naast het prachtige aanzien ook nog eens beroemen op een sfeervol hart. Daar zijn de 18e eeuwse lommerrijke boulevards, de middeleeuwse stadswallen, de schilderachtige straatjes en de rustieke pleintjes. Sint Germain, de belangrijkste heilige van Auxerre, houdt onafgebroken de wacht zodat niets van dit schoons verloren zal gaan.

We zijn op weg naar het klooster en de abdijkerk, waar de heilige Germain al vanaf 448 rust. Het is winderig en betrokken. De straatjes naar de Abbaye St. Germain gaan slingerend en steil omhoog, de losstaande en stompe toren van de abdijkerk lijkt zich iedere keer te weer verplaatsen. Het smeedijzeren hek dat toegang geeft tot het kloostercomplex is geopend. We dwalen tussen de gebouwen door, kuieren rondom de abdijkerk, verlatenheid alom. De wind pakt ons om elke hoek stoeiend beet, een ingang van de kerk is echter niet te vinden. Tenslotte duwen we de deur naar het kloostermuseum open en een vriendelijke dame bij de receptie gebaart ons verder te lopen.
 
En jawel, aan het eind van de kloostergang is de deur naar de abdijkerk. Stil en sereen staat Marie Noël bij de ingang. Verwachtte ze ons? Ze houdt zich schuil achter een dikke pilaar. De zwarte jas en het strakke hoedje benadrukken haar fragiele gestalte. In haar ene hand draagt zij een plu, in de andere een tas met een boeketje bloemen. Voor Germain. Haar voeten zijn te klein, maar is dat juist niet charmant? Frivool is de grijsblauwe losjes omgeknoopte shawl; zo wordt de uit Auxerre afkomstige dichteres (1883-1967) opeens eigentijds. Voorzichtig beroer ik Marie. Ze voelt niet alleen glad en killetjes, maar ook wat treurig aan. Maar was zo niet haar leven? Bij alle trouw aan de Heer heeft ze, zo vermeldt de geschiedenis, nooit de vreugde van het geloof gesmaakt. Ze was somber en zwaar op de hand. ‘Misschien weet je het nu?’, fluister ik tegen een plek iets beneden het hoedje waar ik Marie’s oor vermoed.
 
De kerk is niet groot, wel licht en redelijk onderhouden. Er zijn maar weinig banken, een rijtje groene plastic groene stoelen is bijgeschoven. Een bezoeker wandelt door de kooromgang. Even zie ik zijn gestalte volkomen één worden met de strakke pijlers en rustig bewerkte kapitelen. Soms ligt een heilig moment voor het oprapen en wordt het feilloos op het netvlies bewaard. Vanaf een kapiteel slaat een engel zonder lichaam ons opmerkzaam gade. Zag hij ook wat ik zag? Er loopt een flinke barst van oor naar neus over zijn ingetogen gezicht. Ik zoek een stille plek en lees de informatie door. En die is boeiend. Toen bisschop Germain in 448 overleed in Ravenna bracht men hem overeenkomstig zijn wens naar zijn geboorteplaats Auxerre waar hij mocht rusten in een klein door hem van tevoren gebouwd basiliekje. Drommen pelgrims kwamen op de tombe af. Koningin Clotilde, echtgenote van koning Clovis, greep in en liet de basiliek vergroten. De groep monniken die zorg droeg voor het onderhoud groeide en groeide. Er ontstond zelfs een bloeiend kloosterleven. In de 9e eeuw werd de kerk uitgebreid met een crypte, in de 12e eeuw werd de toren gebouwd en tussen de 13e en 15e eeuw verrees de gotische abdijkerk. Zoals bij tal van religieuze bouwwerken ontkwam ook deze abdij niet aan branden en wederopbouw in diverse stijlen. Bij het verder wandelen sta ik opeens voor een weerloze Christus. Slechts een lendendoek en een half afgegleden rode mantel bedekken zijn lichaam. Hij leunt tegen de ruwe muur en heeft weet wat te gebeuren staat. Ecce Homo. Haast knus ernaast staat een Ierse heilige die een harkje draagt. Hij wijst de gelovigen niet alleen de rechte weg maar geeft ook raad bij het tuinwerk. Het meest bijzondere van de abdijkerk is de crypte. Deze bestaat uit twee boven elkaar gelegen ruimtes. Ach teleurstelling, de crypte is vandaag gesloten. Misschien moet het wel zo wezen, troost ik mezelf. 
 
 
We wandelen door de kloostergangen rond de sobere kloosterhof. Fraaie doorkijkjes. Rijk bewerkt zijn de ingangen naar de verschillende ruimtes. In een lege en smetteloze ruimte ligt als blikvanger op een groenglazen lezenaar de Regel van Benedictus opengeslagen. Netheid en  rust is de boodschap van de heilige, niets mag afleiden van het wezenlijke. We dwalen verder naar de sacristie. Hier zit een monnik in zwarte pij verdiept in schrijfwerk dat nooit af zal zijn. In de hoek is een plaquette opgesteld van het hele complex in vroeger tijden. Een studente houdt al turend in een studieboek de wacht. Zijn er nog overeenkomsten tussen de mens van toen, die zich biddend en mediterend geruisloos door de gangen bewoog en de mens van nu op klikklak schoenen en studerend in informatiegidsjes? Ligt het antwoord op deze vraag in het groot aantal bezoekers dat de rust van dit abdijcomplex zoekt?   

Duiven spelen hun spel, vliegen door de openingen en keren terug naar de lichtgrijze lucht. In de kloostergangen hangt een rij posters waarop engelen zijn afgebeeld. Het is alvast een voorproefje van de binnenkort hier te houden expositie. Ontroerend zijn de naïeve tekeningen van engelen gezien door het oog van kinderen. De suppoost lacht om mijn enthousiasme, hij wijst naar zijn horloge en rammelt met een grote bos sleutels. Op een ruwe bank voor de abdij eten we een broodje. Een paar duiven eten mee…