Overbrugd

Overbrugd

woensdag 3 juni 2015


Tonnerre

De morgen begon met hoosbuien en flinke windvlagen, maar in de middag zijn de weergoden uitgeraasd en zijn we op weg naar Tonnerre, een kleine stad ten oosten van Auxerre, dicht bij de grens van de provincie Champagne. Een toeristische route in wisselende hoogtes, die voert langs wuivende korenvelden, verre akkers en onverwachte zonnebloemvelden. Hoge stapelwolken proberen het blauw te overstemmen.

Ons doel is l’Hôpital Notre-Dame-des-Fontenilles, één van de oudste ziekenhuizen in Frankrijk, destijds bedoeld voor de armen. Stichteres hiervan was Margaretha van Bourgondië, gravin van Tonnerre, Koningin van Sicilië en Jeruzalem en weduwe van Karel I van Anjou. Ze leed mee met het lijden van armlastigen en besloot zich voor hen in te zetten. Geld had ze en gul was ze ook. In 1293 werd met de bouw van het ziekenhuis gestart en in 1295 al werden de eerste zieken er binnengedragen. Margaretha verpleegde, gaf troost waar nodig, stond stervenden bij. Oorlogen, revoluties, het ziekenhuis bleef overeind. Zelfs toen in 1359 het Engelse leger Tonnerre binnenviel en na het drinken van 3000 vaten wijn ook nog eens het stadje in brand stak, werd het ziekenhuis gespaard. Maar dat kwam doordat Koning Edward III er werd verpleegd. Tot 1650 was het een hospitaal, daarna werd het een kerk.  Evenals elders werden ook hier de doden begraven. Tijden de Revolutie werden verschillende graven beschadigd, het gebouw bleef echter intact. Inmiddels is l’Hôtel-Dieu kundig gerestaureerd en herleeft hier het verleden op beklemmende wijze.

Al is Tonnerre klein, het is er aangenaam en gezellig, smalle straatjes en goed bezette terrasjes. Even zoeken, een paar keer vragen, maar dan staan we op een rustig plein voor l’Hôtel-Dieu. Een langgerekt grauwstenen gebouw, forse steunberen houden het bouwwerk in gareel, het rode dak verrast vanwege het grote oppervlak. Kaartjes en uitleg bij de receptie, een geur van wierook drijft uit het winkeltje met ons mee de ziekenzaal binnen. En dan is het staan in een overweldigende ruimte en zoeken naar beelden van toen. Hier werden de armsten verzorgd, getroost en bijgestaan tot hun adem stokte.
 
Een groep jongeren onder leiding van een gedreven dame is bezig een activiteit voor te bereiden. Langs de muur staan grote metalen borden, een wagentje met kleurige decorstukken en microfoons wordt naar een hoek gereden, opdrachten worden luidkeels doorgegeven, muziek wordt alvast uitgeprobeerd. Ik probeer me af te sluiten en de sprong te maken naar voorbije eeuwen. De zaal is 91 meter lang, 18 meter breed en 27 meter hoog, maar door de eenvoud krijgt de ruimte grandeur. Als alkoven stonden langs beide wanden de veertig bedden opgesteld. Geen pijnstilling, wel kreunen en gillen en uitbarstingen van razernij in gek makende pijnen. Ik sluit de ogen en ruik de lucht van ongewassen lichamen en etterende wonden. Enkele bezoekers praten druk met elkaar en wijzen naar boven. Ik volg hun blik en ontdek in een ingewikkelde kapconstructie een plafond dat bestaat uit langwerpige eikenhouten plankjes met af en toe een open kruisje voor de ventilatie. En wie het wil verstaan zal bij deze luchtgaten ook geestelijke adem ervaren. Een vogel vliegt rond, van de hoge vensterbank naar een richel van het koorhek en vervolgens snel wiekend naar de andere zijde.
 
Grafstenen, hier en daar een afwijkende kleur, dix ans… avril… Een jongen, een meisje? We wandelen richting hoofdaltaar en passeren de gnomon. Dom Camille Feroiullat, benedictijn, bracht de meridiaan aan op de vloer. Hiermee kan de astronomische tijd worden berekend. Als de lichtgevende vlek van de zon de dubbele ellips op de grond in tweeën snijdt, is het middag in Tonnerre. Hoe ging dat op zonloze dagen? Boven het hoofdaltaar blikt Maria met het Kindje naar de immense ruimte waarin mensjes ronddrentelen. Ze doet dat sinds de 14e eeuw, stil en ingetogen. Aan haar voeten knielt Mozes in miniatuur bij een brandende braamstruik. De verbinding tussen Maria en Mozes begrijp ik niet helemaal. Voor het altaar rust Margaretha in een wit marmeren tombe. Het is al haar tweede tombe, de eerste werd vernield tijdens de Revolutie.
 
 
 Er klinken flarden van muziek.  Rechts van het altaar is de ‘Chapelle du Revestière’. Hier is een 15e eeuwse  graflegging opgesteld, gemaakt door de broers Jean-Michel en Georges de la Sonnette. Een beroepsfotograaf is net bezig. Hij rolt snel een kabel op en schuift een statief in elkaar. De zakelijkheid van de fotograaf druist in tegen het leed van de treurenden. Ik voel me voor beiden een indringer. Maar dan is het stil worden bij deze schitterende beeldengroep op ware grootte, zo puur en zo levensecht, dat ik op afstand mee zou kunnen huilen. Nicodemus vat met beide handen het hoofd van Jezus en Joseph van Arimatea licht eerbiedig beide voeten al op. Naast Nicodemus staat Maria, haar gelaat gaat schuil achter een grote omslagdoek, zo kan ze ongezien de tranen laten gaan,  Johannes neigt zijn hoofd naar haar. Zij tweeën, een groep in de groep. Naast Johannes heft Maria Magdalena haar handen half omhoog in luid weeklagen. Twee heilige vrouwen maken de halve kring vol. Bij lang kijken is het alsof Christus langzaam worden opgetild. De fotograaf blijft wachten in een hoek van de kapel. Nog net zie ik bij het verlaten van de kapel hoe de kabels vliegensvlug worden uitgerold. En ik voel me laf, laf omdat ik niet blijf om op te letten, zodat de mensen rond Jezus hun werk in eerbied kunnen afmaken. We wandelen naar de uitgang. De jongeren pauzeren, ze zitten in een grote kring op de grond en drinken uit plastic flesjes. Een hospitaal, werd een kerk, werd een museum en is soms een theater. Maar in die kleine kapel staan nog steeds de getrouwen rond de gestorven Meester…