Picardië – deel 2
Ondergrondse stad van kalk- en vuursteen
Tussen Amiens en Doullens ligt het dorp Naours en
Naours is beroemd door de Cité Souterraine. Een dorp met daaronder een stad.
Reden voor een bezoek...
We naderen Naours, een dorp zoals vele. Twee houten
spilmolens op een heuvel markeren de plek van de onderaardse stad. Op dit uur
nog geen dagjesmensen maar wel groepen
kinderen, die met groot enthousiasme deelnemen aan het jaarlijkse schoolreisje.
Een stenen trap tussen bereklauwen en donkerrode stokrozen leidt naar de
souvenirwinkel. 'Deux personnes?', vraagt de dame achter de balie. Ze vertelt
dat de rondleiding over een kwartier begint en reikt ons de informatie aan in
het Nederlands. We verkennen nog snel de winkel en ontdekken dat de souvenirs
niets te maken hebben met de onderaardse stad. Een klas komt lacherig en
duwerig uit een smalle deur. Dikke truien gaan uit, een sjaal wordt afgerukt.
Ze hebben zo lang hun gemak moeten houden in die donkere koude gangen, nu lacht
het zonovergoten terras met de vele versnaperingen hen toe. Achter het terras
is de ingang van de Cité Souterraine. Op een bank er tegenover nemen we de
geschiedenis alvast door. Iets verder zit een stel en doet hetzelfde. De ondergrondse
ruimten werden in de 3e eeuw op 10 meter diepte in zachte kalksteen uitgegraven
en dienden als schuilplaats bij invasies en oorlogen. Ze worden nog steeds
'muches' genoemd omdat in de taal van deze streek het woord voor zich
verstoppen 'se mucher' is. In de loop van de tijd vormde zich hier een complete
ondergrondse stad in het klein met straten, pleinen en huizen. Sommige ruimten
waren ingericht als stallen voor vee of als opslagruimten voor graan of ander
voedsel. Er waren vergaderruimten, er was een gevangenis, er was zelfs een
kapel. En mocht er iets te vieren vallen, dan was er de feestzaal.
De gids komt aangewandeld, hij controleert de
toegangsbewijzen en nodigt uit te volgen. De groep is maar klein, buiten ons
nog zes Fransen. Gehuld in truien en sjaals dalen we af. Spaarzaam verlichte
gangen en oneffen paden. Een vochtige kou trekt langzaam door onze kleding. De
muffe geur maakt wee. In snel tempo en zonder nadenken doet de gids zijn
verhaal. Ik probeer het verhaal zo goed mogelijk te volgen via het gekregen
stencil, maar de donkerte maakt lezen moeilijk. De ondergrondse stad telt 30
gangen die bij elkaar opgeteld een totale lengte hebben van 2 kilometer. De
hoogte van de gangen ligt tussen de 1.60 meter en 2 meter. Ventilatiegaten en
schoorstenen van ondergrondse bakkerijen waren listig gecamoufleerd als
schoorstenen van bestaande huizen of natuurlijke openingen in de grond. Ik heb
het druk: luisteren, lezen, foto's maken, de groep in de gaten houden en vooral
opletten waar ik loop. 'Où est notre photographe?', hoor ik de gids roepen
vanaf een andere plek. Ik haast me naar de veiligheid en ril van de gedachte
hier te moeten leven. Nog geen dag hield ik het hier uit. We wandelen door een
straatje en de gids wijst op kleine ruimten naast elkaar: huizen. Voor de
openingen werd een houten deur geplaatst en zo leefden de families afzonderlijk.
Overal zitten donkere brokjes steen tussen de grijswitte kalksteen. Vuursteen,
vertelt de informatie, die de nodige stevigheid geeft aan de wanden. De gids
laat het lamplicht vallen op een plek met inscripties. Religieuze en niet
religieuze tekeningen, namen, jaartallen. Vanuit welke drang schreef de
verstopte mens? Vanuit een veilig gevoel of vanuit beklemmend opgesloten
zijn? In de gangen zijn nog de tientallen uitsparingen zichtbaar voor aardewerken
lampjes, die de stad moesten verlichten. Veel van deze crachets zijn teruggevonden
en ondergebracht in het nabijgelegen museum. De gids maakt een grapje, de
Fransen lachen, wij doen beleefd mee. Wat zei hij nu zo vlug? Hij wijst op uitgehouwen palen waar men de
dieren aan vastbond. Snel richt ik de camera wanneer de gids bijschijnt, als ik
de zachte klik van de genomen foto hoor is het weer donker. Een eigenaardige
ervaring, domweg knippen en hopen op iets herkenbaars.
