Overbrugd

Overbrugd

zaterdag 4 juli 2015


Picardië – deel 2
 
Ondergrondse stad van kalk- en vuursteen

Tussen Amiens en Doullens ligt het dorp Naours en Naours is beroemd door de Cité Souterraine. Een dorp met daaronder een stad. Reden voor een bezoek...

We naderen Naours, een dorp zoals vele. Twee houten spilmolens op een heuvel markeren de plek van de onderaardse stad. Op dit uur nog geen dagjes­mensen maar wel  groepen kinderen, die met groot enthousiasme deelne­men aan het jaarlijkse school­reisje. Een stenen trap tussen bereklauwen en donker­rode stokrozen leidt naar de souvenirwinkel. 'Deux personnes?', vraagt de dame achter de balie. Ze vertelt dat de rondlei­ding over een kwar­tier begint en reikt ons de informatie aan in het Neder­lands. We verkennen nog snel de winkel en ontdek­ken dat de souvenirs niets te maken hebben met de onderaardse stad. Een klas komt lacherig en duwerig uit een smalle deur. Dikke truien gaan uit, een sjaal wordt afge­rukt. Ze hebben zo lang hun gemak moeten houden in die donkere koude gangen, nu lacht het zonovergoten terras met de vele versna­peringen hen toe. Achter het terras is de ingang van de Cité Souterraine. Op een bank er tegenover nemen we de geschiedenis alvast door. Iets verder zit een stel en doet hetzelfde. De onder­grondse ruimten werden in de 3e eeuw op 10 meter diepte in zachte kalk­steen uitgegra­ven en dienden als schuilplaats bij invasies en oorlogen. Ze worden nog steeds 'muches' ge­noemd omdat in de taal van deze streek het woord voor zich verstoppen 'se mucher' is. In de loop van de tijd vormde zich hier een complete onder­grondse stad in het klein met straten, pleinen en huizen. Sommige ruimten waren ingericht als stallen voor vee of als opslag­ruimten voor graan of ander voedsel. Er waren vergaderruim­ten, er was een gevangenis, er was zelfs een kapel. En mocht er iets te vieren vallen, dan was er de feest­zaal.

De gids komt aangewandeld, hij controleert de toegangsbewijzen en nodigt uit te volgen. De groep is maar klein, buiten ons nog zes Fransen. Gehuld in truien en sjaals dalen we af. Spaarzaam verlichte gangen en oneffen pa­den. Een vochtige kou trekt langzaam door onze kleding. De muffe geur maakt wee. In snel tempo en zonder nadenken doet de gids zijn verhaal. Ik probeer het verhaal zo goed mogelijk te volgen via het gekregen stencil, maar de donkerte maakt lezen moeilijk. De onder­grondse stad telt 30 gangen die bij elkaar opgeteld een totale lengte hebben van 2 kilometer. De hoogte van de gangen ligt tussen de 1.60 meter en 2 meter. Ventilatiegaten en schoorstenen van ondergrondse bakkerij­en waren listig gecamoufleerd als schoorstenen van bestaande huizen of natuur­lijke openingen in de grond. Ik heb het druk: luisteren, lezen, foto's maken, de groep in de gaten houden en vooral opletten waar ik loop. 'Où est notre photographe?', hoor ik de gids roepen vanaf een andere plek. Ik haast me naar de veiligheid en ril van de gedachte hier te moeten leven. Nog geen dag hield ik het hier uit. We wandelen door een straatje en de gids wijst op kleine ruimten naast elkaar: huizen. Voor de openingen werd een houten deur geplaatst en zo leefden de families afzonder­lijk. Overal zitten donkere brokjes steen tussen de grijswitte kalksteen. Vuur­steen, vertelt de informatie, die de nodige stevigheid geeft aan de wanden. De gids laat het lamplicht vallen op een plek met inscripties. Religieuze en niet religieuze tekeningen, namen, jaartallen. Vanuit welke drang schreef de verstopte mens? Vanuit een veilig gevoel of vanuit beklem­mend opgeslo­ten zijn? In de gangen zijn nog de tientallen uitsparingen zichtbaar voor aardewer­ken lampjes, die de stad moesten verlichten. Veel van deze crachets zijn terug­gevonden en ondergebracht in het nabijgelegen museum. De gids maakt een grapje, de Fransen lachen, wij doen beleefd mee. Wat zei hij nu zo vlug?  Hij wijst op uitgehouwen palen waar men de dieren aan vastbond. Snel richt ik de camera wanneer de gids bijschijnt, als ik de zachte klik van de genomen foto hoor is het weer donker. Een eigenaardige ervaring, domweg knippen en hopen op iets herkenbaars.

 
In de feestzaal zijn vaste lichtpunten aangebracht, we bewegen ons zekerder. Een grote vlakke steen ligt in het midden. Hierop werden in de vroegste periode de dieren geslacht. Aan de zijkanten zijn kleine gleufjes zodat het bloed ongehinderd weg kon lopen. Hoe kunnen mensen feest vieren in deze grillige, schemerige ruimte vol muffe, vochtige kou? Misschien is dit voor de hedendaagse, verveelde mens juist spannend en geeft het een oergevoel. De horeca heeft deze wijze van feestvie­ren nog niet ontdekt. We klimmen langs brokkeli­ge trapjes, buigen voor lage door­gangen, struikelen over ongeziene brokken steen. De Catacom­ben van Naours? Door de jaren heen raakte de ondergrondse stad in onbruik en vergetel­heid, maar in 1887 ontdek­te abbé Dani­court dit labyrint van gangen. Onder leiding van deze dorpspas­toor heeft men gangen uitgegraven en geres­taureerd en aan de hand van voorwer­pen en inscripties ont­stond de geschiedenis van de verborgen stad. Om een verbinding te maken met het dorp erboven gaf Danicourt de straten namen van bovengrondse straten en ook personen die veel aan herstel hadden bijgedragen werden benoemd. De Rue de Talmas meet 110 meter, maar de Rue Brûlée is maar 14 meter lang en de Rue de Clairons ligt daar tussenin met een lengte van 43 meter. Het eindpunt van de rondleiding is de kapel. Hier was plek voor 400 mensen. Drie schepen, een altaar, daarach­ter drie nissen.

 
Hier kwam mensen bijeen in wanhoop èn hoop. Van deze ruimte gaat gewijdheid uit, het is alsof ik vaag hoor zingen. In een muur staat het monogram voor Chris­tus. De rondlei­ding wordt hier afgesloten, we keren terug naar het daglicht. Na het herstel van Danicourt was de stad nog twee maal een toe­vluchtsoord in de beide Wereldoor­logen en vanaf 1949 mag de toerist er rondwandelen en zich verbazen en vooral stil worden in eerbied voor de ingenieuze, dappere mens van toen...