Picardië – deel 4
Van kluizenaarwoonplaats tot pelgrimsoord
Van kluizenaarwoonplaats tot pelgrimsoord
Monnikszang heeft plaatsgemaakt voor het festival
van orkestmuziek. Ricarius en Jeanne d'Arc ondergaan de wisseling stil en
ingetogen. Ze stonden ooit voor heter vuren...
Het heeft vanmorgen niet meegezeten. Een bewolkte
dag met af en toe miezerige regen. Daarbij is ook nog ons doel de Collégiale
St.-Vulfran in Abbeville gesloten vanwege een opknapbeurt. Zelfs de beroemde
westgevel van de kerk is verborgen achter dekkleden. Achter de koffie
raadplegen we de informatie en vertrekken even later naar St.-Riquier voor een
bezoek aan de abdijkerk. Het weer klaart op, spannende wolkenpartijen verjagen
de steeds dunner wordende grijsheid. Vroeg in de middag zitten we in een
koesterend zonnetje aan de lunch naast de snel kabbelende beek Le Scardon aan
de rand van het dorp. St.-Riquier heette in vroeger tijden Centula. In de
omgeving van dit dorp hield zich in de 6e eeuw de kluizenaar Ricarius op en net
als Franciscus verliet ook hij zijn adelijke familie en koos voor een leven in
armoede en afzondering. Toen hij het evangelie voldoende had uitgedragen
stierf hij in 645 en werd zijn lichaam overgebracht naar Centula. Drommen
pelgrims kwamen er op af. Reden om hier een klooster te stichten. Het klooster
groeide en bloeide totdat de Noormannen kwamen en het klooster in brand staken.
Tot overmaat van ramp bracht later een snoodaard het stoffelijk overschot van
Ricarius naar een ander klooster. Maar door met de wapens te dreigen werd
Ricarius weer teruggegeven aan de abdij. Herbouw, verwoesting, opnieuw
herbouw, opnieuw verwoesting, totdat het gebouw tijdens de Revolutie werd
onteigend en de bisschop van Amiens het kocht en er een seminarie in vestigde.
Vanaf de parkeerplaats is de abdij goed te zien. De
zijgevel oogt saai met meerdere rijen eentonige vensters. Nog net is de top
van de vierkante toren te zien. We wandelen naar het met keitjes bestrate
voorplein van de abdij. En net als in Abbeville is ook hier de voorgevel van de
abdijkerk grotendeels afgedekt voor een intensieve schoonmaakbeurt. Kribbig
lees ik in de folder wat we missen: de boom van Jesse op het timpaan, daarboven
een voorstelling van de Heilige Veelvuldigheid met er omheen beelden van
apostelen en twee abten van het klooster. Nog wat hoger wordt Maria gekroond en
vanaf een plek daarboven kan aartsengel Michael alles goed in de gaten houden.
En waar de buitenzijde van de kerk rijk en overdadig versierd is blijkt het
interieur een oase van rust. Diffuus licht valt op de witte muren en doet het
schip van de kerk prachtig uitkomen. De kruisribgewelven rusten op grote
arcades met bewerkte kapitelen. De kerk is gebouwd in de vorm van een kruis,
het gebouw heeft zijbeuken en de kooromgang geeft toegang tot verschillende
kapellen.
Opvallend is het fraaie smeedijzeren hek uit de
17e eeuw over de gehele breedte van de kerk, koor en zitgedeelte worden
hierdoor gescheiden. Heilige en heilige der heiligen? Het altaar is een wat
wonderlijk vierkant uitgevallen tafel, maar de lompe poten worden verstopt
achter boeketten lelies en gladiolen in verrukkelijke tinten. Op de
paaskaars staat een afbeelding van het Lam, de lezenaar past bij het smeedijzeren
hek. Achter het hek is de koorruimte met kunstig bewerkte koorstoelen,
daarachter is het brede hoogaltaar in grijs-roze marmer. Een open poort in het
hek nodigt de tocht vooral toch voort te zetten. In een vitrine staan alle
apostelen in goudkleur en speelgoed formaat opgesteld. Judas mist zijn hele
rechter arm tot aan zijn schouder, in de linkerhand houdt hij waakzaam de geldbuidel
vast. Voor de heilige Ricarius is een blauwe vitrinekast ingericht. Gekleed
in goudkleurige robe spreidt hij zijn armen zegenend uit. Daarboven ligt in
een doosje een eigenaardige pluk en
daarboven ligt de schedel van de heilige met hol starende oogkassen. Ik voel
verwijt, merkt hij mijn ongeloof bij zijn heilige resten?
Maar in het paneel van Jeanne d'Arc kan ik me
volledig vinden. Ze zat, zo vermeldt de geschiedenis, als tussenstop van Arras
naar Rouen nog even in de burcht van St. Riquier gevangen. Een indringend
tafereel, jong en weerloos, een laatste zegen, de beul bereidt zich voor op de
kracht van de slag. Door het zonlicht wordt het toch een vredig tafereel. We
dwalen langs de straalkapellen. De Maria-kapel vraag de meeste aandacht. Op een
bordje staat CHAPELLE DU SAINT-SACRAMENT RESERVEE A QUI DESIRE PRIER. Kapel
van het heilig sacrament bestemd voor wie wil bidden. Een brede kapel met
strakke glas-in-lood-ramen van blauw tot roze, van rood tot geel. Stil worden
in deze schoonheid gaat vanzelf, de weg ligt open tot gebed. Achter een
gemarmerd altaar brandt de Godslamp als teken
van God's aanwezigheid. Wanden voorzien van houten panelen met
inscripties, daarboven heiligen. Het mooist is echter een schilderij waarop
Maria verschijnt aan de geketende Heilige Philomena. Ducomet, de schilder van
dit bijzondere stuk, had geen armen en schilderde met zijn voeten. Dat maakt de
uitstraling van dit grote schilderij nog ontroerender. Wie was Philomena
eigenlijk? Ik neem haar mee op mijn netvlies, een mooie vrouw in wanhoop. Vanaf
een willekeurige bank overzie ik voor het laatst de kerk. Buiten koeren zacht
duiven, het geeft een zondagsgevoel. In deze abdijkerk wordt jaarlijks het
Festival de Musique Classique gehouden, een beroemd muzikaal evenement. Een
kleine voorovergebogen vrouw loopt in moeilijke gang naar de bidkapel, haar
stok ketst in gelijkmatig ritme op de vloertegels. We dwalen nog even door de
kloostertuin tussen kerk en klooster De enorme boom in het midden bepaalt het
gezicht van deze smalle strook groen. Drakenkoppen steken scherp af tegen de
inmiddels staalblauwe lucht. De linkerkant van de voorgevel is oplichtend wit
en ziet er uit als suikergoed. Geen verleden. De verstopte vergrauwde
rechterkant zal veel sprekender zijn in donkere steen met kleine scheurtjes.
Die kant doet denken aan een doorleefd mensenleven...