Overbrugd

Overbrugd

donderdag 2 juli 2015


Picardië – deel 4

Van kluizenaarwoonplaats tot pelgrimsoord

Monnikszang heeft plaatsgemaakt voor het festival van orkestmuziek. Ricarius en Jeanne d'Arc ondergaan de wisseling stil en ingetogen. Ze stonden ooit voor heter vuren...

Het heeft vanmorgen niet meegezeten. Een bewolkte dag met af en toe miezeri­ge regen. Daarbij is ook nog ons doel de Collégiale St.-Vulfran in Abbeville gesloten vanwege een opknapbeurt. Zelfs de beroemde westgevel van de kerk is verborgen achter dekkleden. Achter de koffie raadplegen we de informatie en vertrekken even later naar St.-Riquier voor een bezoek aan de abdij­kerk. Het weer klaart op, spannende wolkenpartijen verjagen de steeds dunner wordende grijs­heid. Vroeg in de middag zitten we in een koesterend zonnetje aan de lunch naast de snel kabbelende beek Le Scardon aan de rand van het dorp. St.-Riquier heette in vroeger tijden Centula. In de omgeving van dit dorp hield zich in de 6e eeuw de kluizenaar Ricarius op en net als Franciscus verliet ook hij zijn adelijke familie en koos voor een leven in armoede en afzondering. Toen hij het evange­lie voldoende had uitgedragen stierf hij in 645 en werd zijn lichaam overge­bracht naar Centula. Drom­men pelgrims kwamen er op af. Reden om hier een klooster te stichten. Het klooster groeide en bloeide totdat de Noormannen kwamen en het klooster in brand staken. Tot overmaat van ramp bracht later een snoodaard het stoffelijk overschot van Ricarius naar een ander klooster. Maar door met de wapens te dreigen werd Ricarius weer teruggegeven aan de abdij. Herbouw, ver­woes­ting, opnieuw herbouw, opnieuw verwoesting, totdat het gebouw tijdens de Revolu­tie werd onteigend en de bisschop van Amiens het kocht en er een seminarie in vestig­de.

Vanaf de parkeerplaats is de abdij goed te zien. De zijgevel oogt saai met meerdere rijen eentonige ven­sters. Nog net is de top van de vierkante toren te zien. We wandelen naar het met keitjes bestrate voorplein van de abdij. En net als in Abbeville is ook hier de voorgevel van de abdijkerk grotendeels afgedekt voor een intensieve schoonmaakbeurt. Kribbig lees ik in de folder wat we missen: de boom van Jesse op het timpaan, daarboven een voorstelling van de Heilige Veelvuldig­heid met er omheen beelden van apostelen en twee abten van het klooster. Nog wat hoger wordt Maria gekroond en vanaf een plek daarbo­ven kan aartsengel Michael alles goed in de gaten houden. En waar de buiten­zijde van de kerk rijk en overdadig versierd is blijkt het interieur een oase van rust. Diffuus licht valt op de witte muren en doet het schip van de kerk prachtig uitkomen. De kruisribgewelven rusten op grote arcades met bewerkte kapitelen. De kerk is gebouwd in de vorm van een kruis, het gebouw heeft zijbeuken en de koorom­gang geeft toegang tot ver­schillende kapellen. 
 

Opval­lend is het fraaie smeedij­zeren hek uit de 17e eeuw over de gehele breedte van de kerk, koor en zitgedeelte worden hierdoor geschei­den. Heilige en heilige der heiligen? Het altaar is een wat wonderlijk vierkant uitgevallen tafel, maar de lompe poten worden verstopt achter boeket­ten lelies en gladiolen in verruk­ke­lijke tinten. Op de paaskaars staat een afbeelding van het Lam, de leze­naar past bij het smeedij­zeren hek. Achter het hek is de koorruim­te met kunstig bewerkte koorstoe­len, daarachter is het brede hoogaltaar in grijs-roze marmer. Een open poort in het hek nodigt de tocht vooral toch voort te zetten. In een vitrine staan alle apostelen in goud­kleur en speelgoed formaat opge­steld. Judas mist zijn hele rechter arm tot aan zijn schouder, in de linkerhand houdt hij waakzaam de geldbuidel vast. Voor de heilige Ricarius is een blauwe vitrine­kast inge­richt. Gekleed in goudkleu­rige robe spreidt hij zijn armen zegenend uit. Daarboven ligt in een doosje  een eigenaardige pluk en daarbo­ven ligt de schedel van de heilige met hol staren­de oogkassen. Ik voel verwijt, merkt hij mijn ongeloof bij zijn heilige resten? 

 
Maar in het paneel van Jeanne d'Arc kan ik me volledig vinden. Ze zat, zo vermeldt de geschiedenis, als tussen­stop van Arras naar Rouen nog even in de burcht van St. Riquier gevangen. Een indringend tafereel, jong en weerloos, een laatste zegen, de beul bereidt zich voor op de kracht van de slag. Door het zonlicht wordt het toch een vredig tafereel. We dwalen langs de straalkapellen. De Maria-kapel vraag de meeste aandacht. Op een bordje staat CHAPELLE DU SAINT-SACRA­MENT RESERVEE A QUI DESIRE PRIER. Kapel van het heilig sacrament bestemd voor wie wil bidden. Een brede kapel met strakke glas-in-lood-ramen van blauw tot roze, van rood tot geel. Stil wor­den in deze schoonheid gaat vanzelf, de weg ligt open tot gebed. Achter een gemarmerd altaar brandt de Godslamp als teken  van God's aanwezigheid. Wanden voorzien van houten panelen met inscripties, daarboven heiligen. Het mooist is echter een schilderij waarop Maria verschijnt aan de geketende Heilige Philomena. Ducomet, de schilder van dit bijzondere stuk, had geen armen en schilderde met zijn voeten. Dat maakt de uitstraling van dit grote schilderij nog ontroerender. Wie was Philomena eigenlijk? Ik neem haar mee op mijn netvlies, een mooie vrouw in wanhoop. Vanaf een willekeurige bank overzie ik voor het laatst de kerk. Buiten koeren zacht duiven, het geeft een zondagsgevoel. In deze abdijkerk wordt jaarlijks het Festival de Musique Classi­que gehouden, een beroemd muzikaal evenement. Een kleine voorovergebogen vrouw loopt in moeilijke gang naar de bidka­pel, haar stok ketst in gelijkmatig ritme op de vloertegels. We dwalen nog even door de kloostertuin tussen kerk en klooster De enorme boom in het midden bepaalt het gezicht van deze smalle strook groen. Draken­koppen steken scherp af tegen de inmiddels staalblauwe lucht. De linkerkant van de voorgevel is oplichtend wit en ziet er uit als suikergoed. Geen verleden. De verstopte vergrauw­de rechterkant zal veel sprekender zijn in donkere steen met kleine scheur­tjes. Die kant doet denken aan een doorleefd mensenleven...