Overbrugd

Overbrugd

woensdag 1 juli 2015


Picardië – deel 5

Jules Verne's laatste rustplaats
 
De verhalen in steen zijn op deze begraafplaats indringend. Frivool en vroom tegelijk, gedurfd soms in uitvoering. Zoals de tombe van de beroemde schrij­ver Jules Verne. Hij rust èn waakt...

Na enig zoeken staan we voor een breed hek aan de drukke Rue St. Pierre. Daarachter ligt de Cimitière de la Madeleine. Naast de ingang staat een overvolle afvalbak. Dan gaan we de stilte in waarin monumenten vertellen over het begraven van mensen die leefden in de 19e eeuw. Grote trekpleis­ter van de Cimitière de la Madeleine is het graf van de beroemde schrijver Jules Verne. Het moet volgens de informatie dicht bij de ingang zijn, er zijn meerdere paden. Welke zullen we nemen? Er komt een dame langs met een gietertje in de hand. In mijn beste Frans vraag ik waar de tombe is van Jules Verne. Ze lacht en wijst naar een plek onder hoge coniferen iets verderop.
  
En dan is het in volle verbazing kijken naar een groteske Jules Verne die vanon­der de graf­steen tot aan zijn middel omhoog rijst met een uitgestrekte hand naar de hemel. Geen beschuldigend gebaar, gezien de beminnelijkheid van deze mens. Misschien een uiting van ongebroken kracht of is het een groet naar de Eeuwige? Vlakbij het graf staat een bank, bijna eerbiedig zak ik neer. Zat hier zijn geliefde echtgeno­te Honorine Deviane in droevige gedachten verzon­ken? De schrijver leefde van 1828 tot 1905 en schreef al tijdens zijn rechten­studie toneelstukken. Daarna werkte hij in de effectenhan­del, maar ging zich rond 1860 volledig aan het schrijver­schap wijden. VIJF WE­KEN IN EEN LUCHT­BALLON verscheen in 1863 gevolgd door 20.000 MIJLEN ONDER ZEE in 1870 en DE REIS OM DE WERELD IN 80 DAGEN in 1873. Menig kinderhart klopte heftig bij deze science-fiction verhalen en de harten van hun ouders klopten haast in een zelfde ritme. Ik neem afscheid, er is niemand te zien. Met één grote stap sta ik bij de opgeheven arm en leg mijn hand in de koude gladde hand van de schrijver. Jules hand is ruim twee keer zo groot. Zacht fluister ik: 'Bedankt monsieur Verne, onze jongens hebben gesmuld van uw boeken.' Er valt een brede straal zon precies op zijn versteende gelaat als een soort glimlach. We wandelen verder en verbazen ons.
 
Op de graven staan de kleine tempels dicht bij elkaar, als knusse huisjes in een straatje. Ze zijn omgeven door roestige hekken, toe­gangspoortjes hangen scheef. Grafmonumenten lijken mutsen van klimop te dragen, ruitjes in de tempels ontbre­ken, soms steekt er nog een scherf uit de sponning. Alle tijdsbesef verdwijnt. Ik lees de namen. De Famille Legrand, Famille Lenooir-Renard en de Famille Guillaume hebben dezelfde grafkapellen, de sterfdata liggen ook dicht bij elkaar. Hier en daar is in deze tempels nog een beschadigd glas-in-lood-raam aanwezig. Ik tel vier Maria's tegen één Goede Herder.

 
De Cimetière de la Madeleine gaat door voor de mooiste van Amiens en staat op de monumenten­lijst. Een cultureel erfgoed. Het terein is glooiend, groepjes rustiek bomen worden afgewisseld door open stukken groen. Verrukkelijke velden vol klaver, speelse weiden met een tapijt van gele bloemetjes. Er is nog voldoende plaats voor uitbrei­ding. Het nieuwere gedeelte van de begraaftuin doet denken aan een doorsnee Franse begraaf­plaats. Grafplaten strak tegen elkaar gelegd met daarop rijen graf­bordjes met lieve teksten en verkleurde foto's van de dierbaren. Uitbundige rozen, lelies, gladiolen, maar ook veel bloemen van porselein, in mandjes, kransen en in kruisvorm. Een vogel vliegt van de top van een tempel naar het hoogste punt van een overwoekerd crucifix en laat vanaf die plek zijn diepe trillers horen als eerbetoon aan de ontslapenen. We toeven even bij een gemeen­schappelijk en streng graf van de zusters Ursili­nen. Ik tel 53 gedenk­platen, er zijn nog een paar open vlakken. Samen in het leven, verenigd in de dood. Op een hoge zerk prijkt de buste van een fiere dame behangen met onderscheidingen. Victorine Autrec was arts van de armen, zo lees ik. Ze werd 67 jaar en dat is voor nu niet oud. En wat te denken van een 25 meter hoge obelisk? Moeizaam ontcijfer ik de gegevens; Jean Marest werd slechts 42 jaar, zijn lieve Marie Josephe Honeur daarentegen werd 71 jaar. In het grafmonument staan twee verroeste half afgebroken stoeltjes met daartussen een doorgezakte tafel, waarop een stapel stenen. Vergankelijke glorie. Soms is een zerk verzakt, door de kier is nog net een griezelige ruimte zichtbaar. Soms ook groeit er zomaar op een graf een boom. De nabestaanden van deze lieve doden zijn inmiddels ook al in de aarde opgenomen, niemand zal de graven meer verzorgen. Twee jonge mensen gaan voorbij met bloemen in de hand. Ze overleggen in trage woorden. En dan zie ik haar opeens, een replica van de huilende engel uit de Cathédrale Notre-Dame te Amiens. Ze rust tegen een grauwe zerk en is half opgenomen in de bemoste steen. Geen naam, vermoede­lijk een eerbetoon aan alle jongens die vielen in de Eerste Wereldoorlog. 'Jouw plek in de volle zonneschijn aan de rand van een open veld is beter dan die donkere plek in de kooromgang van jouw evenbeeld', vertrouw ik haar toe. Haar huilen lijkt ook minder indringend te zijn. Hoe zal het hier zijn in de herfst als de kastanjes vallen en vroege morgenmist de contouren van de stenen ver­zacht. Hoe zal het hier zijn in de winter als er een witte laag op de tempeltjes ligt die alle geschon­denheid bedekt. Op een gammele houten bank laat ik de gedachten toe. Een unieke begraafplaats met asfaltweggetjes, verborgen kromme zandpaden, laantjes bedekt met dennennaalden, dennenappels overal verspreid. De laatste aante­keningen maak ik zittend op het uiterste puntje van een bemoste tombe. 'Dank u dat ik hier even mocht rusten', zeg ik tegen een onleesbare naam...