Krakau 1
Krakau, het Florence van Polen
De
verrassende manoeuvre van het Russische Rode leger onder generaal Konyev aan
het eind van de Tweede Wereldoorlog voorkwam vernietiging van de stad door de
Duitsers. Nu toont ze haar grote schoonheid aan miljoenen toeristen en mag zich
‘het Florence van Polen’ noemen. Krakau is de naam.
Over het
ontstaan van Krakau is een aardige legende. In een hol binnenin de Wawelheuvel
huisde een monster; mens en dier verslond hij. Prins Kwak bedacht een list en vulde
een dood schaap met zwavel en legde dit voor het hol. De draak at hiervan, kreeg
dorst, dronk uit de rivier de Wisla en spatte daarna in duizend stukjes uit
elkaar. Krak bouwde een burcht op de heuveltop en gaf de huizen onderaan de
heuvel zijn eigen naam.
De
geschiedenis van Krakau is indrukwekkend. De stad werd voor het eerst genoemd
in 965. Honderd jaar later werd Krakau onder het bewind van Kazimierz de
Vernieuwer hoofdstad van het Poolse koninkrijk. Nadat de Tartaren in 1241 de
houten stad in brand hadden gestoken begon men in 1257 rond een ruim opgezet
marktplein een stad van baksteen aan te leggen. In datzelfde jaar werden
stadsrechten verleend, een stenen ommuring volgde. Krakau kwam tot bloei onder
Kazimierz de Grote. Hij schonk de stad een universiteit, de tweede in
Midden-Europa. Toen de stad zich in 1430 aansloot bij de Hanze begon grote bloei.
Koning Zygmunt de Oude liet in de 16e eeuw de Wawelburcht verbouwen
tot residentie, de Renaissance werd een begrip in Polen. Onder Zygmunt August
bloeiden kunst en wetenschap, maar na zijn dood werd de Pools-Litouwse Unie een
feit en in 1609 werd Warschau voorgoed de hoofdstad. Voor Krakau begon het
verval, plunderingen door de Zweden, een heftige pestaanval met veel
slachtoffers. De stad werd een kwijnende provincieplaats. Bij de verdeling van
Polen werd Krakau in 1795 bij Oostenrijk ingelijfd, kreeg vervolgens in 1815 de
status van ’vrije, onafhankelijke en neutrale’ minirepubliek. Dat bleef ze tot
ze na 35 jaar opnieuw onder Oostenrijkse voogdij kwam. Dat duurde tot 1918,
maar toen was alle leed geleden. Krakau mag zich na Warschau, de grootste stad
van Polen noemen en ook nog eens de mooiste in stedelijk schoon.
Bo is onze
gids. Ze is goedlachs en kundig, bovendien spreekt ze uitstekend Nederlands. Ze
vertelt dat Krakau niet alleen cultuur is, maar vooral jong en dynamisch. Samen
met de lelijke zusterstad Nowa Huta telt ze ruim 800.000 inwoners. Er zijn
zeven ziekenhuizen, één universiteitsziekenhuis en zestien universiteiten goed voor
200.000 studenten. Het niveau is hoog, niet zelden worden studenten uitgenodigd
door Amerika om daar verder te studeren.
Het
historische deel van Krakau heeft de vorm van een peer. De Rynek Glówny, het
middeleeuwse marktplein 2 ha lang en 2 ha breed, is het grootste van Europa en
is het ‘klokhuis’. Om de stad ligt als een schil met vier kilometer lengte het
stadspark de Planty. Er zijn veel kerken, ongeveer 95% van de inwoners is
streng rooms-katholiek.
‘We staan hier’, zo vertelt Bo, ’bij de in de
14e eeuw gebouwde Florianuspoort, de enige die over is gebleven van
de acht poorten. In de tijd van de monarchie kwam de koninklijke stoet bij kroningen
en begrafenissen binnen via deze poort. Ze doorkruiste Krakau in bijna rechte
lijn langs de Rynek Glówny en kwam zo tenslotte bij het kasteel op de Wawel.
Daarom heet dit de Koninklijke Route.’ We wandelen door de Florianskastraat, de
belangrijkste winkelstraat, zijn onder de indruk van de prachtige renaissancegevels,
vergapen ons aan de luxe van de meest uiteenlopende winkels. De straat bruist
van leven. Talrijke pubs, soms verscholen op binnenplaatsen of in kelders,
restaurants die er allemaal aantrekkelijk uitzien.
Bo stopt en wijst naar de
twee asymmetrische torens van de Mariakerk. ‘Vanaf de hoogste toren blaast
ieder uur een stadstrompettist een nostalgische melodie. Midden in een noot
breekt hij deze af ter herinnering aan zijn ongelukkige voorganger uit 1241.
Deze zag hoe een horde Tartaren naderde, hief zijn trompet om te waarschuwen,
maar een pijl doorboorde zijn hals.’
Een rij witte koetsen staat met in het
rood gestoken koetsiers te wachten op de toerist voor een romantische rondrit.
De prachtig opgetuigde paarden met vrolijk wuivende pluimen ogen feestelijk. Na
koffie op de Rynek Glówny zetten we de wandeling voort. Een lichtend middelpunt
is de Lakenhal (1300). Was deze markt eerst onder de blote hemel, daarna werd
ze overdekt en weer later kwam er een stenen gebouw. Na de brand in 1555 volgde
herbouw in renaissancestijl. De Lakenhal mag zich tot de grootste en aardigste
souvenirmarkten van Europa rekenen.
Een wandeling langs de stalletjes is een
waar feest: schapenvachten, barnsteen, kransen van gedroogde bloemen. Het
duizelt.
Iets achter de Lakenhal staat wat eenzaam de 70 meter hoge stadhuistoren, het stadhuis is in 1820 afgebroken. In de noordoosthoek van het plein staat de Mariakerk. ‘Jou ga ik morgen bekijken’, beloof ik geluidloos.
Het Collegium Maius, het oudste universiteitsgebouw, overslaan is onmogelijk. Alleen al de binnenplaats met de schitterende zuilengalerijen is een bezoek waard. Er worden meerdere groepen rondgeleid, uitleg in allerlei talen. En wie het Universiteitsmuseum wil bezoeken is voor de rest van de dag zoet.
Mijn kennismaking met Krakau is er één van opperste
verbazing. Ik sluit me aan bij de woorden van een 16e eeuwse
reiziger: ‘ Hier vindt men alles wat het hart begeert’…