Overbrugd

Overbrugd

zondag 1 oktober 2017


Krakau 1

Krakau, het Florence van Polen

De verrassende manoeuvre van het Russische Rode leger onder generaal Konyev aan het eind van de Tweede Wereldoorlog voorkwam vernietiging van de stad door de Duitsers. Nu toont ze haar grote schoonheid aan miljoenen toeristen en mag zich ‘het Florence van Polen’ noemen. Krakau is de naam.

Over het ontstaan van Krakau is een aardige legende. In een hol binnenin de Wawelheuvel huisde een monster; mens en dier verslond hij. Prins Kwak bedacht een list en vulde een dood schaap met zwavel en legde dit voor het hol. De draak at hiervan, kreeg dorst, dronk uit de rivier de Wisla en spatte daarna in duizend stukjes uit elkaar. Krak bouwde een burcht op de heuveltop en gaf de huizen onderaan de heuvel zijn eigen naam.

De geschiedenis van Krakau is indrukwekkend. De stad werd voor het eerst genoemd in 965. Honderd jaar later werd Krakau onder het bewind van Kazimierz de Vernieuwer hoofdstad van het Poolse koninkrijk. Nadat de Tartaren in 1241 de houten stad in brand hadden gestoken begon men in 1257 rond een ruim opgezet marktplein een stad van baksteen aan te leggen. In datzelfde jaar werden stadsrechten verleend, een stenen ommuring volgde. Krakau kwam tot bloei onder Kazimierz de Grote. Hij schonk de stad een universiteit, de tweede in Midden-Europa. Toen de stad zich in 1430 aansloot bij de Hanze begon grote bloei. Koning Zygmunt de Oude liet in de 16e eeuw de Wawelburcht verbouwen tot residentie, de Renaissance werd een begrip in Polen. Onder Zygmunt August bloeiden kunst en wetenschap, maar na zijn dood werd de Pools-Litouwse Unie een feit en in 1609 werd Warschau voorgoed de hoofdstad. Voor Krakau begon het verval, plunderingen door de Zweden, een heftige pestaanval met veel slachtoffers. De stad werd een kwijnende provincieplaats. Bij de verdeling van Polen werd Krakau in 1795 bij Oostenrijk ingelijfd, kreeg vervolgens in 1815 de status van ’vrije, onafhankelijke en neutrale’ minirepubliek. Dat bleef ze tot ze na 35 jaar opnieuw onder Oostenrijkse voogdij kwam. Dat duurde tot 1918, maar toen was alle leed geleden. Krakau mag zich na Warschau, de grootste stad van Polen noemen en ook nog eens de mooiste in stedelijk schoon.

Bo is onze gids. Ze is goedlachs en kundig, bovendien spreekt ze uitstekend Nederlands. Ze vertelt dat Krakau niet alleen cultuur is, maar vooral jong en dynamisch. Samen met de lelijke zusterstad Nowa Huta telt ze ruim 800.000 inwoners. Er zijn zeven ziekenhuizen, één universiteitsziekenhuis en zestien universiteiten goed voor 200.000 studenten. Het niveau is hoog, niet zelden worden studenten uitgenodigd door Amerika om daar verder te studeren.
Het historische deel van Krakau heeft de vorm van een peer. De Rynek Glówny, het middeleeuwse marktplein 2 ha lang en 2 ha breed, is het grootste van Europa en is het ‘klokhuis’. Om de stad ligt als een schil met vier kilometer lengte het stadspark de Planty. Er zijn veel kerken, ongeveer 95% van de inwoners is streng rooms-katholiek.

 
 ‘We staan hier’, zo vertelt Bo, ’bij de in de 14e eeuw gebouwde Florianuspoort, de enige die over is gebleven van de acht poorten. In de tijd van de monarchie kwam de koninklijke stoet bij kroningen en begrafenissen binnen via deze poort. Ze doorkruiste Krakau in bijna rechte lijn langs de Rynek Glówny en kwam zo tenslotte bij het kasteel op de Wawel. Daarom heet dit de Koninklijke Route.’ We wandelen door de Florianskastraat, de belangrijkste winkelstraat, zijn onder de indruk van de prachtige renaissancegevels, vergapen ons aan de luxe van de meest uiteenlopende winkels. De straat bruist van leven. Talrijke pubs, soms verscholen op binnenplaatsen of in kelders, restaurants die er allemaal aantrekkelijk uitzien.
 
Bo stopt en wijst naar de twee asymmetrische torens van de Mariakerk. ‘Vanaf de hoogste toren blaast ieder uur een stadstrompettist een nostalgische melodie. Midden in een noot breekt hij deze af ter herinnering aan zijn ongelukkige voorganger uit 1241. Deze zag hoe een horde Tartaren naderde, hief zijn trompet om te waarschuwen, maar een pijl doorboorde zijn hals.’
 
Een rij witte koetsen staat met in het rood gestoken koetsiers te wachten op de toerist voor een romantische rondrit. De prachtig opgetuigde paarden met vrolijk wuivende pluimen ogen feestelijk. Na koffie op de Rynek Glówny zetten we de wandeling voort. Een lichtend middelpunt is de Lakenhal (1300). Was deze markt eerst onder de blote hemel, daarna werd ze overdekt en weer later kwam er een stenen gebouw. Na de brand in 1555 volgde herbouw in renaissancestijl. De Lakenhal mag zich tot de grootste en aardigste souvenirmarkten van Europa rekenen.
 
 

Een wandeling langs de stalletjes is een waar feest: schapenvachten, barnsteen, kransen van gedroogde bloemen. Het duizelt.  





Iets achter de Lakenhal staat wat eenzaam de 70 meter hoge stadhuistoren, het stadhuis is in 1820 afgebroken. In de noordoosthoek van het plein staat de Mariakerk. ‘Jou ga ik morgen bekijken’, beloof ik geluidloos.






Het Collegium Maius, het oudste universiteitsgebouw, overslaan is onmogelijk. Alleen al de binnenplaats met de schitterende zuilengalerijen is een bezoek waard. Er worden meerdere groepen rondgeleid, uitleg in allerlei talen. En wie het Universiteitsmuseum wil bezoeken is voor de rest van de dag zoet.

 
Mijn kennismaking met Krakau is er één van opperste verbazing. Ik sluit me aan bij de woorden van een 16e eeuwse reiziger: ‘ Hier vindt men alles wat het hart begeert’…