Soms zie je iets en dat iets kan je terugbrengen naar gebeurtenissen van lang geleden. Ze leken vergeten, maar dienden zich onverwacht aan in alle helderheid. Geur, weer, gevoel, het speelde allemaal mee in de herinnering. Zo verging het mij onlangs toen ik tijdens een wandeling het hooiveldje zag vlak bij mijn huis. De lange en wuivende grassen waren gemaaid en de zon had het tot hooi gedroogd. Een machine maakte er keurige rijtjes van, die lagen te wachten. Waarop? Het verleden werd heden.
We waren met een heel ploeg op de Staphorster Wallen. Daar had mijn vader drie zeer langgerekte stukken land, die gescheiden waren door trekgaten. Die trekgaten waren verraderlijke moerassen waar je niet moest komen. Een langzame zuigende dood kon het gevolg zijn. Tien, elf, hoe oud was ik? Alle handen waren bruikbaar en met een brede hooihark moest ik achter de hooiwagen aan harken, zodat er niets verloren ging. Vaak dacht ik aan Ruth en Boaz. Maar op de brandende wallen was het helemaal niet romantisch. Mijn opa hooide af en toe mee, hij was niet zo vlug meer en droeg een strooien hoed. Af en toe hielp zijn oude vriend Thomas ook mee. Die was fitter. Mijn moeder was de energiekste. Ze joeg met luide bevelen de hele ploeg op en een rood gezicht nam ze gewoon de leiding. De langgerekte stroken hooi werden tot oppers geschoven. Werd er regen verwacht, dan werden ze zo goed mogelijk afgewerkt zodat het hooi niet te nat zou worden. De stukken tussen de oppers moest ik schoon harken. Ik was benauwd en begreep niet waarom ik met mooi weer altijd verkouden was. Het hooiland kwam me voor als de hel. Later werd duidelijk dat ik allergisch was voor alle hooi en grassen. Mijn broer moest het voer hooi laden. Eerst de hoeken, daarna de randen en dan hooi in het midden leggen. Het tempo van mijn vader lag mij beter, Hij stak de vorken met hooi op naar mijn broer en vaak maakte hij grappen. Dat maakte alles lichter. Af en toe ging hij op de tractor zitten en verplaatste hij de wagen met hooi. Was het voer hooi hoog genoeg, dan mocht mijn broer de wagen naar huis rijden. De anderen namen de fiets, alleen mijn vader en ik bleven achter om de laatste kanten in te harken. Dat waren de stroken langs de trekgaten. En dan? Dan riep mijn vader me bij mijn door hem bedachte troetelnaam: 'Kom Aaltje, we gaan eerst eens zitten en koffie drinken.' Hij zocht een mooi plekje bij een bramenstruik en schonk zwarte koude koffie in een kroes. Het gebaar waarmee hij het aanreikte; zoveel liefde en zorg, het donkerbruine goedje smaakte als de lekkerste limonade! Geluksmomenten? Dat laatste is een geluksmoment uit mijn jeugd.
Die herinneringen kwamen boven drijven bij het zien van de stroken hooi. Ze leken te wachten op dat kind van tien, dat als het hooi tot oppers was opgeslagen, het land schoon zou harken..