Overbrugd

Overbrugd

donderdag 5 juni 2025

Gedachten kunnen speels verspringen van het ene voorval naar het andere. Zo verging het mij toen ik over de brug liep die het stadje aan de overzijde met ons dorp verbindt. Er gleed een diepliggend schip onder me door en ik moest denken aan de preek die ds. Hoogstrate afgelopen zondag in onze kerk hield. Hij begon met het citeren van het gedicht van Martinus Nijhoff: 'Ik ging naar Bommel om de brug te zien'. De laatste strofen luiden:

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer / kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren. / Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer, / en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren. / O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer. / Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren. 

Er stond geen psalm zingende vrouw aan het roer. Het was een man in een stuurhut en het schip vervoerde een fikse berg zand. Mijn gedachten versprongen en bleven steken bij het programma 'Rond dichters en gedichten', dat ik ooit maakte voor radio IJsselmond en dat op de zondagmorgen werd uitgezonden als aanvulling op de kerkdienst. Met Willem de Mérode opende ik de serie en vervolgens was Nijhoff aan de beurt. Een beladen leven, misschien dat hij daarom wel die doorvoelde poëzie schreef. Altijd weer twijfel, altijd weer die hunkering naar de kern. Ik ben al vanaf de middelbare school verslingerd aan Nijhoff. Voor het mondeling examen had ik 'Kinderkruistocht' op mijn lijstje, lekker lang. De examinator dacht kennelijk hetzelfde en koos voor het veel kortere Avondliedeke van Alice Nahon. 

Met een hoofd vol gedachten liep ik het tuinpad op. Net op tijd, de eerste druppels van een kletterende bui vielen. Maar de gedachten stopten nog niet en bleven haken bij de prachtige bos pioenrozen die ik na afloop van deze dienst kreeg van onze gemeente, als meeleven na een nare valpartij...

  

 

Als toegift nog een gedicht van Nijhoff.

Impasse

Wij stonden in de keuken, zij en ik. / Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag. / Maar omdat ik mij schaamde voor de vraag / wachtte ik het onbewaakte ogenblik.

Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf, / en de kans hebbend die ik hebben wou / dat zij onvoorbereid antwoorden zou, / vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf.

 Juist vangt de fluitketel te fluiten aan. / Weer is dit leven vreemd als in een trein / te ontwaken en in een ander land te zijn.

En zij antwoordt, terwijl zij langzaam-aan / het drup'lend water op de koffie giet / en de damp geur wordt: een nieuw bruiloftslied.